Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7238

Datum uitspraak2007-01-12
Datum gepubliceerd2007-01-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/4960
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Weigering toestemming voor het verrichten van educatieve nevenwerkzaamheden door ambtenaar van de belastingdienst. Hoofdstuk 10 RPVB.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/4960 Uitspraak van de Voorzieningenrechter van 12 januari 2007 inzake [verzoeker], te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde mr. R.F. van der Ham, tegen de Minister van Financiën, verweerder, gemachtigde mr. M. Pullens. Procesverloop Bij besluit van 15 december 2006 is aan verzoeker medegedeeld dat hem niet wordt toegestaan om een inleiding/workshop te verzorgen op het jaarcongres fiscaal up-to-date dat op 17 januari 2007 gehouden zal worden. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tevens heeft hij zich bij brief van 21 december 2006 tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen inhoudende de schorsing van het besluit van 15 december 2006 tot zes weken nadat op bezwaar en beroep is besloten, met een dwangsom van € 1000,- indien verweerder de uitspraak niet nakomt. Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 januari 2007, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien het belang van verzoeker zo spoedeisend is dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor zover de voorzieningenrechter een oordeel geeft over het in de bodemprocedure bestreden besluit, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is het niet bindend in de bodemprocedure. 2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in het onderhavige geval sprake van een voldoende spoedeisend belang, gegeven de omstandigheid dat het onderhavige geschil de weigering betreft verzoeker toestemming te verlenen om nevenwerkzaamheden te verrichten op een congres dat op 17 januari 2007 zal plaatsvinden. 3. Voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening is echter ook vereist dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het besluit van 15 december 2006 niet in stand zal blijven. 4. Bij de voorlopige beoordeling van dit besluit gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. 5. Verzoeker is werkzaam bij de Belastingdienst als inspecteur loonbelasting. 6. Bij brief van 10 november 2006 heeft verzoeker aan verweerder medegedeeld dat hij een inleiding/workshop gaat verzorgen op het jaarcongres fiscaal up-to-date van 17 januari 2007. Dit congres wordt mede georganiseerd door Euroforum. Verzoeker heeft hierbij aangegeven dat hij de nevenwerkzaamheden geheel in eigen tijd en op persoonlijke titel zal uitvoeren. Hij heeft hierbij tevens aangegeven dat hij zich bewust is van feit dat hij geen zaken ter sprake zal brengen of op vragen en opmerkingen in zal gaan waarbij sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling met zijn werkzaamheden bij de Belastingdienst of waarvan de Belastingdienst schade zou kunnen ondervinden. Hij heeft daarbij voorts vermeld dat de melding wellicht overbodig is, omdat hij reeds sinds 1999 inleidingen verzorgt voor onder meer Euroforum en hij hiervan periodiek melding heeft gemaakt bij de afdeling P&O, door tussenkomst van zijn direct leidinggevende. Deze meldingen zijn soms voor kennisgeving aangenomen en soms is er ook actief op gereageerd, waarbij dan toestemming werd verleend. 7. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoeker verboden om de nevenwerkzaamheden op het jaarcongres te verrichten. Aan het verbod heeft verweerder het standpunt ten grondslag gelegd dat verzoekers voorgenomen activiteiten vallen onder het verbod zoals dat weergegeven is bij onderdeel 1.3.4. van het hoofdstuk 10 van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB). Slechts in bijzondere situaties kan van dit verbod worden afgeweken. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat hem geen omstandigheden bekend zijn geworden die een afwijking van dit verbod kunnen rechtvaardigen. Het jaarcongres wordt georganiseerd door een commerciële organisatie. Verzoekers bijdrage zal grotendeels gestoeld zijn op de in zijn functie opgedane kennis en ervaring. Het feit dat verzoeker dit op persoonlijke titel verricht, doet hier niet aan af. Gelet op de doelgroep van het congres, namelijk belastingadviseurs, en het doel van een workshop is er met zekerheid sprake van interactie en verdieping in vraagstelling. In die situatie is het volgens verweerder nagenoeg onmogelijk een scheiding te maken tussen de in verzoekers functie opgedane kennis en ervaring en de algemeen voor een ieder (lees openbare) toegankelijke teksten en vakartikelen. Dit brengt het risico van belangenverstrengeling met zich. Verweerder heeft erop gewezen dat hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.4, punt 2, van het RPVB op 30 juni 2005 is aangepast. Voorheen was het zo dat de ambtenaar bij dergelijke nevenwerkzaamheden voorafgaand overleg diende te plegen met het hoofd van de eenheid. Dit is de reden dat verzoeker in het verleden toestemming heeft gekregen voor het verrichten van de betreffende nevenwerkzaamheden. Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat indien verzoeker ondanks het verbod de nevenwerkzaamheden gaat verrichten, hij genoodzaakt is disciplinaire maatregelen te treffen. 8. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet voornemens is in het kader van de dienstvervulling op te treden op congressen en symposia, doch op persoonlijke titel. Verzoeker neemt een vrije dag en de voorbereidingen voor zijn deelname verricht hij in eigen tijd. Het materiaal dat hij daarvoor gebruikt is allemaal afkomstig uit openbare bronnen. Verzoeker is zich voorts bewust van zijn geheimhoudingsplicht en bij zijn nevenwerkzaamheden zal slechts sprake zijn van het vertrekken van algemene informatie over de toepassing van wet- en regelgeving, hetzij via het publiceren van vakartikelen en aantekeningen bij jurisprudentie en nieuwe wetgeving, hetzij via het geven van onderwijs en voorlichting. Er is geen sprake van individuele advisering, hetgeen gelet op het beperkte tijdsbestek waarbinnen verzoeker zijn nevenwerkzaamheden zal verrichten ook al niet mogelijk is. Verzoeker verricht voorts al sinds 1995 nevenwerkzaamheden, hetgeen ook positief is gewaardeerd. Nimmer is gebleken dat het functioneren van de openbare dienst op enigerlei wijze niet verzekerd zou zijn als gevolg van zijn nevenwerkzaamheden. Er is voorts een ongerijmdheid in die zin dat deelname aan commerciële congressen wel in strijd is met het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en RPVB en werkzaamheden voor commerciële uitgeverijen niet. Verzoeker heeft voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan en heeft in dit verband aangegeven dat collega’s voor vergelijkbare werkzaamheden wel expliciet toestemming hebben gekregen van het managementteam. Verzoeker heeft in dit verband met name de heer [collega] genoemd. Verzoeker heeft er ten slotte op gewezen dat ook niet-commerciële organisaties vergelijkbare congressen organiseren en dat zijn voordracht tijdens het congres zeker niet gestoeld zal zijn op de in zijn functies bij de belastingdienst opgedane kennis en ervaring. 9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 10. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van het ARAR is de ambtenaar verplicht aan Onze Minister, op een door Onze Minister te bepalen wijze, opgave te doen van de werkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken. 11. Ingevolge artikel 61, vierde lid, van het ARAR is het de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels omtrent dit verbod worden gesteld. 12. Verweerder heeft de in het ARAR neergelegde normen met betrekking tot het verrichten van nevenwerkzaamheden nader uitgewerkt in hoofdstuk 10 van het RPVB. In hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.4., punt 2 staat vermeld dat het in het kader van de dienstvervulling niet is toegestaan op te treden op commerciële congressen en symposia. Indien die activiteit naar het oordeel van het managementteam van de eenheid in een bijzondere situatie van belang wordt geacht voor de dienst, kan op deze bepaling door dat managementteam een uitzondering worden gemaakt (…). In hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.4., punt 3 staat voorts vermeld dat in ieder geval de activiteiten, bedoeld in punt 2, niet verricht mogen worden als de uit de functie verkregen kennis en ervaring wordt gedeeld, terwijl de overheid/Belastingdienst zelf niet het initiatief neemt deze kennis en ervaring te delen. Dit geldt ook als de medewerker de activiteiten op persoonlijke titel verricht. Indien de activiteiten wel verricht mogen worden, dient de medewerker in alle gevallen vooraf overleg te plegen met het managementteam. 13. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Centrale Raad van Beroep, onder meer in zijn uitspraak van 18 september 2003, TAR 2004, 71, heeft aangegeven dat hij de invulling die het RPVB aan artikel 61 van het ARAR geeft, aanvaardbaar acht. De voorzieningenrechter constateert evenwel dat de Centrale Raad van Beroep zich nog niet heeft uitgelaten over de gewijzigde tekst van het RPVB zoals die sinds 30 juni 2005 van toepassing is. In zoverre komt aan de voornoemde jurisprudentie dan ook een beperkte betekenis toe. 14. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangevoerd dat onder commerciële congressen en symposia, zoals bedoeld in hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.4., punt 2, van het RPVB, begrepen dienen te worden alle congressen en symposia die niet door of namens de Belastingdienst zelf worden georganiseerd. Voorts heeft verweerder toegelicht dat de zinsnede “in het kader van de dienstvervulling” moet worden opgevat als “tijdens diensttijd”. Indien een ambtenaar buiten diensttijd of tijdens verlof deelneemt aan commerciële congressen en symposia, kan de grondslag voor een verbod mitsdien in ieder geval niet gevonden worden in de eerste zin van hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.4., punt 2, van het RPVB. In dit verband heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat dit ook niet de grondslag is geweest voor het aan verzoeker opgelegde verbod. De grondslag voor dit verbod moet volgens verweerder worden gelezen in hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.4., punt 3, van het RPVB. Verweerder stelt zich dienaangaande op het standpunt dat het risico bestaat dat de uit de functie verkregen kennis en ervaring wordt gedeeld. 15. In dit verband hecht verweerder veel waarde aan de doelgroep van het congres waarbij verzoeker zou optreden. Het betreft hier volgens verweerder belastingadviseurs en gelet op deze doelgroep en het doel van de workshop is er volgens verweerder met zekerheid sprake van interactie en verdieping in de vraagstelling. In die situatie is het volgens verweerder nagenoeg onmogelijk een scheiding te maken tussen de in verzoekers functie opgedane kennis en ervaring en de algemeen voor een ieder toegankelijke teksten en vakartikelen. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat er een verschil bestaat tussen het fungeren als docent in een opleiding tot belastingadviseur en het spreken op congressen. Bij congressen gaat het om professionals die al in de praktijk werkzaam zijn. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat het RPVB dit onderscheid ook maakt. 16. De rechtbank stelt vast dat verzoeker een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel dat eruit bestaat dat zijn collega, de heer [collega], op vergelijkbare symposia optreedt en daarvoor wel toestemming krijgt. Daarbij is verwezen naar een mededeling van [naam], werkzaam bij staf HRM (arbeidsjuridische aangelegenheden), waarin wordt aangegeven dat de tekst van het RPVB het onmogelijk maakt om “de activiteiten van de heer [collega] te verbieden. De heer [collega] verricht deze werkzaamheden al langere tijd en is doordrongen van de beperkende voorwaarden die voor het verrichten van deze activiteiten gelden”. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de heer [collega] een andere functie bekleedt dan verzoeker. Volgens verweerder komt de heer [collega] niet in contact komt met belastingplichtigen, zoals dat bij verzoeker wel het geval is. Verzoeker heeft daartegenover gesteld dat de heer [collega] in de uitoefening van zijn functie de beschikking heeft over politiek gevoelige informatie, zodat hij, meer nog dan verzoeker, een ‘kijk in de keuken’ heeft. 17. Het is de voorzieningenrechter gebleken dat kennelijk op grote schaal door de medewerkers van de belastingdienst nevenwerkzaamheden in educatieve sfeer worden verricht en het is verweerder er kennelijk aan gelegen om hier paal en perk aan te stellen, getuige ook de aanpassing van de tekst van het RPVB op 30 juni 2005 en het verhandelde ter zitting. 18. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt de voorzieningenrechter evenwel tot de conclusie dat het tamelijk diffuus is te noemen in welke gevallen verweerder het zijn medewerkers wel en niet toe staat om zogezegde educatieve nevenwerkzaamheden te verrichten. Het onderscheid dat verweerder thans maakt ten aanzien van de doelgroep waarvoor de educatieve werkzaamheden worden verricht, kan de voorzieningenrechter gelet op de tekst van het RPVB niet volgen. Immers in hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.4., punt 3 staat vermeld dat in ieder geval de activiteiten, bedoeld in punt 2, niet verricht worden als de uit de functie verkregen kennis en ervaring wordt gedeeld, terwijl de overheid/Belastingdienst zelf niet het initiatief neemt deze kennis en ervaring te delen. Niet valt in te zien dat in het kader van een opleiding tot belastingadviseur niet evenzeer het risico zou kunnen bestaan dat door de opleider de uit de functie verkregen kennis en ervaring worden gedeeld. Dit geldt ook voor opleidingen die door bijvoorbeeld het NIVRA, Nijenrode en universiteiten worden georganiseerd en waarvoor verweerder zijn medewerkers het kennelijk wel toestaat om daar als opleider op te treden, getuige ook het bepaalde in hoofdstuk 10, onderdeel 1.3.3, punt 1, onder f en onderdeel 1.3.4, punt 1. Het is de voorzieningenrechter onvoldoende helder geworden op welke grondslag verweerder een dergelijk onderscheid baseert. Voor zover het door verweerder gemaakte onderscheid (mede) gelegen zou zijn in de aard van de functie van verzoeker, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat dit in onvoldoende mate het onderscheid tussen verzoeker en de heer [collega] rechtvaardigt. Immers, niet weersproken is dat de heer [collega] uit hoofde van zijn functie over gevoelige informatie beschikt waarbij eveneens het risico zou kunnen bestaan dat uit de functie verkregen kennis en ervaring worden gedeeld. Het hier overwogene geldt in gelijke mate voor de stelling van verweerder ter zitting dat uitspraken van verzoeker door de toehoorders op het congres als standpunten van de Belastingdienst zouden kunnen worden opgevat waardoor schade zou kunnen optreden aan het imago van de Belastingdienst als onafhankelijke en objectieve overheidsorganisatie. Niet valt in te zien waarom dit niet op dezelfde wijze zou kunnen opgaan voor belastingmedewerkers die in het kader van een opleiding tot belastingadviseur optreden of voor de heer [collega]. 19. Het vorenstaande sluit niet uit dat verweerder naar de toekomst toe bij het al dan niet geven van toestemming voor nevenwerkzaamheden, een onderscheid naar de verschillende educatieve werkzaamheden zou kunnen maken. Dat zal evenwel duidelijker en eenduidiger dan thans het geval is, in beleid moeten worden neergelegd. 20. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat het bestreden besluit niet in rechte in stand kan blijven. Mitsdien bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, in dier voege dat het besluit van 15 december 2006 tot zes weken nadat op bezwaar is besloten, wordt geschorst. Voor oplegging van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, nu er geen enkele aanwijzing is dat verweerder de uitvoering van deze uitspraak zou willen tegenwerken. 21. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00 • wegingsfactor 1. 22. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat door de Staat der Nederlanden aan verzoeker het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00 dient te worden vergoed. 23. Beslist wordt als volgt. Beslissing De voorzieningenrechter, - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat het besluit van 15 december 2006 tot zes weken nadat op bezwaar is besloten wordt geschorst; - gelast de Staat der Nederlanden aan verzoeker te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00; - veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden; - wijst het verzoek om een dwangsom op te leggen af. Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. M.M.L. Wijnen als griffier op 12 januari 2007. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschriften verzonden: